We use cookies
This website uses cookies in order to improve your browsing experience. Read more on our cookie policies.
Accept
Refuse
Vlaggen & botten
Mathieu Segers
19 December 2022
published in Issue Two
La Pelle
Curzio Malaparte

(1949)

Diario di uno straniero a Parigi
Curzio Malaparte

(1966)

Der europäische Traum: Vier Lehren aus der Geschichte
Aleida Assmann

(C.H. Beck, 2018)

Over het Europa van Curzio Malaparte – en het onze. Een nieuwe lezing van het oeuvre van de schrijver, over de nasleep van oorlog en een transatlantische romance.

Het is de zomer van 1941 en terwijl de Tweede Wereldoorlog door Europa raast, volgt de Italiaanse schrijver-journalist Curzio Malaparte het Duitse leger, om verslag te doen van de invasie van de Sovjet-Unie. Terwijl hij te paard de donkere Oekraïense steppe doorkruist, op weg naar het dorp Dorogò, om « de beroemde kolchoz te bezoeken waar de beste paarden van heel de Oekraïne werden gefokt », maakt hij iets mee dat hem van zijn stuk brengt. Hij beschreef het moment in La Pelle (1949) of De huid, een roman die jaren later werd gepubliceerd, nadat het Italië van Mussolini was verdwenen, of verdwenen leek te zijn.

Dorogò brandt, en verlicht zo de vroege avondlucht. Malaparte, op zoek naar een plek om de nacht door te brengen, rijdt voort in een spookachtige gloed. Als hij even afremt om zich te oriënteren, wordt hij opgeschrikt door stemmen hoog boven zijn hoofd. Hij hoort geritsel in de bladeren en takken van de bomen langs zijn pad, maar ziet alleen de donkere contouren van hun stammen. Plotseling hoort hij schrille stemmen en woedend gelach. Of verbeeldt hij het zich maar? Hij meent de klap van een vleugel in zijn gezicht te voelen en probeert zichzelf gerust te stellen: « Het waren vast en zeker vogels, ... misschien waren het raven, die gewekt uit hun slaap opvlogen, klapwiekend met hun dikke donkere vleugels wegvluchtten. »  Maar dan, hoog boven zijn hoofd, hoort hij toch echt menselijke stemmen, in het Duits, Russisch en Hebreeuws, die vragen: « Wie ben je? Wat moet je? » Malaparte weet niet wat hij anders kan doen, dan antwoorden:

« Ik ben een man, ik ben een christen, » zei ik. […]… Mijn woorden werden onthaald op een hoongelach dat zich hoog boven mijn hoofd verwijderde en geleidelijk aan wegebde in de nacht. « En schaam je je er niet voor christen te zijn? » riep de stem. Ik zweeg ...

Malaparte ziet nu tussen de takken donkere schaduwen bewegen. Hij moet zich het gevoel van de ravenvleugel tegen zijn wang hebben verbeeld – in een reflex hadden zijn hersenen geprobeerd de onverdraaglijke waarheid te verdoezelen. Die waarheid: overal boven Malaparte’s hoofd hangen mannen. Gekruisigd aan de bomen.

Sinds 24 februari 2022 denk ik vaak aan deze tocht van Malaparte naar Dorogò. Niet alleen als ik getuigenissen lees, hoor of zie van barbaars Russisch geweld in Oekraïne, maar ook vanwege een zeker onvermogen om die barbaarse werkelijkheid als zodanig écht te kennen en te begrijpen – en een daaropvolgend gevoel van schaamte over dat onvermogen. De retorische vraag « Schaam je je niet? » is voor mij de kernvraag voor het Europa van vandaag – het Europa van de Europese integratie. Maar juist deze vraag, de vraag die Malaparte op die zomeravond in 1941 het zwijgen oplegde, horen we hier in Europa niet terug – laat staan dat we ‘m zelf stellen.

Dat Malaparte, met een in 1949 geschreven anekdote, de wreedheid van onze hedendaagse werkelijkheid zo meedogenloos weet te vangen – terwijl wij in onze tijd lijken weg te kijken – dat laat me niet los. Welke inzichten uit zijn werk zijn wij in de loop van de decennia kwijtgeraakt? Welke waanideeën over wat wij onze gedeelde Europese geschiedenis noemen hebben deze inzichten verdrongen, en houden ons nu in de greep? Is de vermeende ethische superioriteit van het naoorlogse « Westen » – waarnaar wij in Europa nog steeds zo graag en ongegeneerd verwijzen om ons handelen te legitimeren – niet vooral een comfortabele illusie? Wat is dit « naoorlogse Europa » eigenlijk?

Curzio Malaparte was een hartstochtelijk en onconventioneel onderzoeker van de Europese Zeitgeist. Hij werd geboren in 1898 in Prato, Toscane, en schetste als geen ander de eigenaardigheden en preoccupaties van de Europese natiestaten en hun bevolkingen. Maar hij beschreef ook de wreedheid die de geschiedenis van die natiestaten kleurde met valse glorie en gekte. Zijn Europa, het Europa waarin hij leefde, was na jaren van oorlog en geweld maniakaal geworden, en Malaparte dompelde zich volledig onder in die manie. Als diplomaat en oorlogsverslaggever voor Corriere della Sera reisde hij tijdens de donkerste dagen van de Tweede Wereldoorlog over het hele Europese vasteland – vaak direct langs het front.

Wat is dit « naoorlogse Europa » eigenlijk?

Casa Malaparte

Zijn twee bekendste boeken zijn literaire verslagen van deze reizen. Kaputt (1944) bevat de onthutsende reportage van zijn odyssee van Italië en Joegoslavië, door de « bloedlanden » van Midden- en Oost-Europa – tot diep in Roemenië en Oekraïne – naar de kristalheldere meren en zeeën van Lapland, Karelië en de Botnische Golf. Zijn verslaggeving levert een bijna eindeloze reeks tragische verhalen op – vol verwarring, vuile politiek, bandeloze consumptie, ontberingen, honger, gruis, botten, huid en bloed – naast verzengende liefde en aandacht voor kunst, cultuur en natuur. Het lezen van die verhalen is een soms bijna fysieke ervaring. In De huid doet hij verslag van de obscene heksenketel waarin de bevrijding van Napels in 1943 was ontaard – een moment waarop iedereen zijn huid zo duur mogelijk probeerde te verkopen, een schrijnend feest van nieuwe en oude onvrijheid, overschaduwd door dood, lust en vernietiging. De kernboodschap hier: alles is schijn, niets is wat het lijkt. Dat gold ook voor de schijn van de bevrijding van Napels.

Ook in zijn eigen leven was niks wat het aan de oppervlakte leek te zijn. Niet alleen had de Italiaan Malaparte een Duitse vader, ook veranderde de fascistische Malaparte in de jaren twintig in een antifascist. Dat leidde prompt tot zijn gevangenschap, en later tot zijn verbanning naar het Siciliaanse eiland Lipari. Maar vervolgens werkte de pragmatische Malaparte weer samen met het regime van Mussolini, vooral via zijn vriendschap met de schoonzoon van Il Duce. Als oorlogscorrespondent liet hij zich dik betalen met fascistisch geld, en uiteindelijk was hij zo vermogend dat hij zijn nu mythische huis, Casa Malaparte, kon laten bouwen op een rotspunt van het eiland Capri, voor de Napolitaanse kust. Dit huis werd later het decor voor Jean-Luc Godard's film Le Mépris (1963). Tegelijkertijd stond Malaparte aan het roer van een literair tijdschrift, Prospettive, waarin Joodse intellectuelen als de Italiaanse schrijver Alberto Moravia tijdens het fascistische regime konden blijven publiceren. Op 18 juli 1957, de dag voordat hij stierf aan de langdurige gevolgen van het mosterdgas dat hij als zestienjarige soldaat in de Franse loopgraven van de Eerste Wereldoorlog had ingeademd, kreeg Malaparte zijn felbegeerde lidmaatschap van de Communistische Partij.

Toen Italië bevrijd werd, was Malaparte verbindingsofficier voor het Amerikaanse leger – een ervaring die diepe indruk op hem maakte. Hij was de Amerikanen dankbaar voor de hoop die ze meebrachten, een simpel en naïef geschenk temidden van alle ellende, lethargie en bevlekte grande bellezza. De Amerikaanse soldaten in zijn verhalen begrepen niets van het duistere en zondige Europa waarin ze zich bevonden. Dat is precies waarom hij zo dol op ze was: « De Amerikanen zijn geen cynici, » schreef hij in De huid, « het zijn optimisten. En optimisme is op zichzelf al een teken van onschuld. ... Ze weten niet, al vormen ze in veel opzichten het christelijkste volk ter wereld, dat er zonder het kwaad geen Christus kan bestaan. » Hij kon niet zonder hun illusies:

Hun gevoel voor menselijkheid, hun grootmoedigheid, de oprechte, pure eenvoud van hun ideeën, hun gevoelens, de openheid in hun manier van doen gaven me in die vreselijke herfst van 1943, zo vol vernederingen en rouw voor mijn volk, de illusie dat de mensen het kwade haten, gaven me de hoop op een betere mensheid, de zekerheid dat alleen goedheid (de goedheid en onschuld van die geweldige jongens van de andere kant van de oceaan die in Europa waren geland om de schurken te straffen en de goeden te belonen) de volkeren en individuen uit hun zonden zou kunnen verlossen.

Malaparte's liefdesverklaring aan de Amerikanen is dubbelzinnig. Zijn portret van de Amerikaanse naïviteit druipt van de ironie, en toch is zijn liefde, betuigd vanuit zijn Italiaanse tranendal, oprecht. Malaparte verpersoonlijkt zo het kapotgeschoten Europa, met al haar wanhopige behoeftes. De typisch Amerikaanse oprechtheid – nee, zuivere eenvoud – bleek een veel effectievere therapie voor het trauma, een betere pleister voor de open wonden van de oorlog, dan de klassieke « Europese » manier van traumaverwerking: gesoebat en geseling. De Amerikanen boden precies wat Europa had verloren: hoop en idealen.

Wat voor Malaparte gold, gold voor heel Europa: zonder Amerika en de Amerikaanse hoop was vooruitgang onmogelijk. In de Amerikanen zagen de Europeanen hun gedroomde spiegelbeeld. En passant vangt Malaparte hier de essentie van de zoete, zelfs aandoenlijke, trans-Atlantische botsing van beschavingen – met al haar afhankelijkheden, verlangens, clichés en illusies – waarop het huidige « Europa » is gegrondvest. Deze relatie is en was, zoals zo vaak het geval is met smachtende liefdesrelaties, ongelijk, geboren uit nood en wanhoop. Ze mag Europa nieuwe hoop hebben gegeven, maar hoe solide is deze basis? Zou Europa kunnen bestaan zonder Amerika, de leider van het Westen?

In de huidige context van oorlog in Europa worden deze vragen onontkoombaar. Ons verenigd naoorlogs Europa heeft gefunctioneerd als een « clearinghouse voor de Europese geschiedenis », dat wil zeggen dat het een balans heeft opgemaakt zonder over de bank te oordelen. Hoe ging dat in z’n werk? Naast het Europese proces van samenwerking en samensmelting in economische en financiële zin (door het ‘inklaren’ van de verschillende nationale economieën), bood de integratie tegelijk ook een bijzondere inklaring van een geheel andere soort: een veilige afwikkeling van emoties tussen Europese landen, gefaciliteerd met Amerikaans geld. Er zijn nog steeds twee toegangscodes voor dit proces van verrekening: begrip tonen voor elkaars gevoeligheden en elkaar discreet benaderen. Dat laatste gebeurt meestal via de weg van technocratie en beleid (een succesvol recept om woekerende ideologie te temmen en het publieke debat te smoren). Maar juist die discretie verdraait ook feiten en verdoezelt spanningen en tegenstellingen tussen Europese naties. Oorlog heeft vele bijwerkingen, en één ervan is dat oude spanningen weer aan het licht komen.

Ondertussen is er weinig over van het Amerikaanse voorbeeld. Hun geld en wapens zijn er nog, maar zijzelf zijn weg – en de liefde is niet blijven hangen. De Amerikaanse wapens in Oekraïne zijn iets anders dan de bevrijders die door de straten van Napels en Parijs trokken. De dollars die vandaag naar de regio stromen staan niet gelijk aan het Marshall-geld van vroeger. Het gedroomde spiegelbeeld is vervormd geraakt. In De huid ervaart Malaparte deze verre toekomst al als een naargeestige Vergangenheitsbewältigung – avant-la-lettre, zogezegd: je verliezen in een romance, terwijl je de barsten en scheuren in die relatie al kan zien en voelen. Vervulling en verval als één ervaring, een voedingsbodem voor nieuwe geestesnood.

Aan de andere kant: waarom liet de Amerikaanse elite zich zo meeslepen in de liefdesaffaire met Europa?

Op een dag in augustus van 1944 racete een Jeep over de Place Vendôme in Parijs. Aan boord zat Ernest Hemingway, de Amerikaanse soldaat-schrijver die de Eerste Wereldoorlog, de Spaanse Burgeroorlog en het dagelijks leven in het Parijse avant-gardistische milieu van de jaren twintig had overleefd. Sinds D-Day (6 juni 1944) was Hemingway op een missie: Hôtel Ritz bevrijden, het hotel waar hij zoveel nostalgische gevoelens bij koesterde, maar dat tijdens de bezetting gefrequenteerd was door hoge nazi’s als Hermann Goering en Joseph Goebbels. Toen Hemingway met zijn machinegeweer uit zijn Jeep sprong en het hotel binnenging, was er geen nazi te bekennen. Aan de bar bestelde hij een dienblad vol dry martini’s.

Ernest Hemingway, in de Ritz en in de oorlog

Hemingway was ouder geworden. Zijn echte wilde jaren lagen achter hem; het heden was er slechts een echo van. De oorspronkelijke hardboiled hero had nog last van de naweeën van een hersenschudding en van het einde van zijn huwelijk met Martha Gellhorn. Dit Parijs was niet langer zijn Parijs. Over zijn Parijs had hij in de jaren twintig geschreven; in 1964 zouden zijn herinneringen postuum worden uitgegeven onder de titel A Moveable Feast. In november 2015 werd dit enigszins vergeten boekje een instant bestseller in Frankrijk in de dagen na de terroristische aanslagen, waaronder die op het Bataclan-theater. Na de schok van de terreur gaven de titel en het onderwerp van Hemingway’s boek – een verwijzing naar Parijs als een uitbundige sociale snelkookpan die overliep van de drank, diners en dansfeesten – de Fransen blijkbaar een vorm van troost. Het bood hen de houvast die alleen een Amerikaan in Parijs kon bieden: uithuilen op de brede schouders van een good guy, van het soort dat alleen in de VS gemaakt wordt. Stoer en een beetje wild, loyaal en vol bruisende plannen: de Amerikaanse droom verpersoonlijkt als man, schrijver en mentor.

Terugkijkend lijkt de West-Europese context waarin de aanslagen van 2015 plaatsvonden een eenvoudiger, onschuldiger tijd. In het Verenigd Koninkrijk kibbelden voormalige leden van de Bullingdon Club over het al dan niet houden van een referendum over wat toen nog « Brixit » heette. Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan, waar Barack Obama zijn laatste jaar als president inging, was een verkiezing van Donald Trump ondenkbaar – althans: voor de experts die pretendeerden het Westen, diens verleden en toekomst te begrijpen.

Een van Hemingway's reisgenoten in het Parijs van de jaren twintig was David Bruce. Bruce was een jong, knap en puissant rijk kind van het Amerikaanse zuiden.  Hij vormde de inspiratie voor het personage van Amory Blaine in F. Scott Fitzgeralds This Side of Paradise (1920), de literaire sensatie van dat moment. In 1949, een verloren generatie later, zou Bruce de Amerikaanse ambassadeur in het naoorlogse Frankrijk worden.

Op een warme avond in juni 1949 keerde Bruce terug naar zijn residentie en schreef een aantekening in zijn dagboek. Zijn dagboeken, die te vinden zijn in het Historisch Archief van de Europese Unie in Florence, bevatten gewoonlijk alleen aantekeningen over onderhandelingen, telefoongesprekken achter de schermen, staatsbezoeken en andere ambassadeurszaken. Maar die avond noteerde Bruce iets heel anders. Hij was net terug van een feestje bij Yvonne Printemps, een Franse actrice van middelbare leeftijd. Languit liggend op de houten vloer van haar appartement had ze wat romantische liedjes gezongen, bladmuziek als herfstbladeren om haar heen verstrooid. Thuis schreef Bruce, nog steeds in de ban van Printemps, over zijn herinneringen aan haar en hoe hij als Amerikaanse jongeling in de vroege jaren twintig zijn hart had verloren aan deze ster uit Europa. Hij vond haar de essentie van vrouwelijkheid, de belichaming van de ziel van Parijs, nog steeds.

Ik heb deze ongebruikelijke dagboekaantekening vaak herlezen. Wat probeerde Bruce ermee te hervinden? Wat had zich die nacht aan hem geopenbaard? Elk antwoord op die vraag is een wilde, impressionistische gok, maar ik stel het me zo voor: de Amerikaanse ambassadeur, verantwoordelijk voor het beheer van de Marshall-fondsen, ziet deze actrice in haar natuurlijke habitat en herkent in haar de kern van wat hem drijft om goed te doen in een arm en hongerlijdend Europa. Zij herinnert hem aan het Europa waarop hij in de jaren twintig verliefd was geworden. Ik stel me ook voor dat hij dat ideaalbeeld van Europa voelt vervagen, en moet erkennen: ik word oud, zij wordt oud. Hij ziet het begin van het naderende einde van de affaire.

De generatie van Bruce bouwde de Amerikaanse eeuw op. De vredesonderhandelingen na de Eerste Wereldoorlog waren de « geopolitieke coming-out party » van Amerika, aldus zijn biograaf. Bruce en de zijnen vertegenwoordigden een nieuw, naar buiten gericht Amerika, dat baadde in het zelfvertrouwen – dankzij hun almaar groeiende machtspositie in de wereld, hun almaar groeiende Amerikaanse economie van consumentisme en overvloed, en de almaar gunstiger wordende wisselkoers.

Nergens kon dat zelfvertrouwen beter worden botgevierd dan op het Parijs van de jaren twintig. De stad was van de Amerikanen, en de godin Europa was een femme fatale, van het soort dat alleen in Frankrijk gemaakt wordt. Sinclair Lewis, een vaste kracht binnen de Amerikaanse entourage op de rive gauche, vergeleek hun kliek met « regenboogkleurige vliegen die gevangen zijn in het zwarte web van een oude, amorele Europese cultuur ». In de jaren twintig noemden de Amerikanen dit eerdere naoorlogse Europa – gevaarlijk, getraumatiseerd en verarmd na de Eerste Wereldoorlog – liefkozend « la banlieue de Paris ».

Zowel het citaat van Lewis als de karakterisering van Europa als de banlieue van Parijs zijn te vinden in De huid, een boek waarin iedereen er alles aan doet om de eigen huid te redden, terwijl de waarde van het menselijk leven maar blijft kelderen. De trieste absurditeiten die deze realiteit met zich meebrengt vinden hun apotheose wanneer een Napolitaanse man die uitbundig de bevrijding viert, per ongeluk door een Amerikaanse tank wordt overreden en platgewalst, « geplet door de rupsbanden » (vanwege de weergave van deze gruwelijke scène in haar verfilming van De huid uit 1981 werd Liliana Cavani beschuldigd van sensatiezucht). De gebeurtenis doet Malaparte denken aan een eerder tafereel, waargenomen in Oekraïne: waar « ik in het stof van de weg een tapijt van mensenhuid zag »; het gebeurde hem « in Jampol, aan de Dnjetsr ». Het menselijke tapijt werd opgepakt en rondgedragen als een vlag. « Dat is de vlag van Europa, » zegt de verteller tegen zijn metgezel, « dat is onze vlag. » Zelf moest ik aan dit beeld denken toen ik recent op Twitter een foto zag van een platgewalste Russische soldaat in Oekraïne, alleen in het stof van de weg, de bevlekte menselijke vlag van onze eigen tijd.

Achteraf gezien zijn er maar weinig schrijvers of denkers die scherper zagen dan Malaparte hoe fataal kwetsbaar de schoonheid in Europa is. Toen hij in 1947 eindelijk terug was in Parijs, ging Malaparte naar het theater om zijn favoriete actrice, de joodse, in Rusland geboren Véra Korène, te zien. Op dat moment begon hij te beseffen dat hij zich niet meer thuis voelde in Parijs. In zijn dagboek over deze verwarrende tijd, later gepubliceerd als Dagboek van een vreemdeling in Parijs, gaat hij op zoek gaat naar een waarachtiger Europa dan het Europa dat hij aantreft in het naoorlogse Parijs, het Europa zonder de franjes van de Verlichting, zonder Amerika. Ook dit dagboek is net als De huid, Kaputt en veel van het andere werk van Malaparte prachtig in het Nederlands vertaald en bezorgd door Jan van der Haar.

Het menselijke tapijt werd opgepakt en rondgedragen als een vlag.

Natuurlijk is dat Europa verloren, maar juist die verlorenheid maakt het zo krachtig. De actrice Véra Korène staat op een wonderlijke wijze in contact met dat afgebrokkelde continent, het Europa van Racine en Tasso. Zij houdt de deur naar Das Reich der Mütter (het Rijk der Moeders) uit Goethes Faust altijd op een kier. Malaparte betreurt die verdwenen wereld, en verlangt ernaar. Naar de « Europese » deugden die hoorden bij die wereld: vergeving, wederopstanding, melancholie en wroeging. Maar hij moet al snel erkennen: dat Korène en hij alleen zijn; zij zijn nu de laatste Europeanen in Parijs.

Of in Malaparte's psychoanalyse: Parijs was niet langer Parijs, Europa was niet langer Europa. Kaputt. De eerdergenoemde klassieke Europese deugden werden vervangen door zielloze en transactionele can-do concepten als tolerantie en medemenselijkheid. De toonaangevende avant-gardisten van dit nieuwe tijdperk waren niet langer kunstenaars en schrijvers; ze werkten in de reclamewereld. Op een septemberavond zat Malaparte aan tafel op uitnodiging van de Franse generaal Béthouart, die in beide wereldoorlogen had gediend. Locatie: het dure restaurant Maxim's. In zijn dagboek beschrijft Malaparte een esthetisch en ethisch overvolle scène:

In de vergulde lijst van Maxim's neemt alles een gemakkelijk, goedmoedige elegantie aan die veel weg heeft van het reclamebord van Toulouse-Lautrec, en van de etiquette van nonchalance, die de etiquette was van de Prins van Wales, Edward VII, op zijn uitstapjes in Parijs. Toch schuilt er is er meer altes Wien in dit beroemde nachtrestaurant dan entente cordiale van Parijs.

Hij let die avond goed op de vrouwen in Maxim’s – niet de Amerikaanse, maar de Europese, de Françaises in het bijzonder:

Hun avondjurken, en ik weet niet of dat mode of schaamtegevoel is, een merkwaardig schaamtegevoel, merkwaardig voor een jonge mooie vrouw, verbergen angstvallig hun schouders. […] De oorlog, deze schandelijke, harde jaren, hebben bij hen een spoor van maagdelijkheid achter gelaten: dit merkwaardige schaamtegevoel. Ze zijn beheerst, gereserveerd, koel, bijna streng. Buitenstaanders […] Dat schaamtegevoel, dat is het teken dat ook de vrouwen de oorlog hebben verloren: die oorlog die iedereen, winnaars en verliezers, heeft verloren.

Curzio Malaparte, in ballingschap en in de kerk

Malaparte komt uit op een gender-specifieke logica van schaamte, overgoten met ironie en paradox. De schaamte manifesteert « zich bij de mannen doorgaans in neerslachtigheid, pessimisme, slechte manieren, boerenstreken die niemand van hen vraagt en die ze zelf misschien niet beseffen. » Bij vrouwen is dat anders. Bij hen uit die zich « gevoeliger, intelligenter en actiever dan de mannen », in de « terughoudendheid om zelfs op de meest passende wijze hun naaktheid te tonen. » Deze anatomie van schaamte doet hem goed. Hij is « de vrouwen in dit land […] zeer erkentelijk dat ze me een Frankrijk bieden dat niet dat van de onbeduidende, frivole, oppervlakkige vreugde is, dat ze me hun innerlijk slechts tonen achter de sluier van het schaamtegevoel. » En vanuit die vaststelling komt Malaparte met zijn diagnose van het continent: « je moet schaamtegevoel hebben in dit Europa om tussen zo veel puinhopen door te lopen. » De vrouwen hebben het, de mannen niet.

Schaamte is een even sociale als persoonlijke emotie. Wie bang is om veracht te worden, beschikt tenslotte over een zekere – perverse – vorm van empathie: je moet je in een ander kunnen verplaatsen, en kunnen indenken wat een verachting diegene voor jou voelt. En dan, als je plotseling en glashelder jouw verachtelijkheid ziet vanuit hun perspectief, wil je niets anders dan verdwijnen. Ik heb de gedachten van Malaparte over schaamte de laatste tijd vaak herlezen – het is een gevoel waarvan ik vermoed dat we er veel te weinig aandacht aan hebben besteed. Schaamte had een essentiële rol kunnen spelen in het leven in Europa na de oorlog, tussen al die « puinhopen ». De niet-kunstenaars (of de niet-Malapartes) met hun can-do attitude waren echter niet in staat om ongerijmdheden waar te nemen tussen hun perspectief en de perspectieven van degenen die zij domineerden. Deze ongerijmdheden sturen onze hedendaagse geschiedenis mogelijk veel meer dan wij beseffen. Schaamte was onvermijdelijk. Door die schaamte te verdoezelen, werd een deel van wie we waren verdoezeld, zelfs afgezworen. Onze skeletten werden verborgen.

Met zijn gestileerde generalisaties over vrouwen, mannen en Amerikanen is Malaparte de naoorlogse Europese zonde op het spoor. De vrouwen in zijn restaurantscène hebben een veel beter begrip van de diepte van de gevoelde verwarring in Europa dan de mannen. Dat uit zich in hun rigiditeit en in de subtiliteit van hun handelingen. Hun gevoel van schaamte verbindt het recente verleden van Europa met haar toekomst – het heden laten ze over aan de mannen. De mannen van Malaparte leven in het perspectief van Henry Ford, Macher van de Amerikaanse eeuw, die tijdens de eerdere oorlog zei: « History is more or less bunk. It’s tradition. We don’t want tradition. We want to live in the present and the only history that is worth a tinker’s dam is the history we make today. »

En hoe zit het vandaag? Een liefdesrelatie is nooit zonder gevolgen. Er is een leven voor en na de liefde, voor en na de verbintenis. Voor Europa en Amerika staat één ding vast: de tijd van opposites attract is definitief voorbij. De Amerikaanse politicoloog Robert Kagan plaatste hen rond de eeuwwisseling op verschillende planeten: « Amerikanen [zijn] van Mars en de Europeanen van Venus afkomstig: ze kunnen zich slechts zeer ten dele in elkaars standpunten vinden en begrijpen elkaar steeds minder. » Dat was niet alleen een misogyne interpretatie van de wereldpolitiek; het was een aankondiging van een nieuw tijdperk, waarin Europa langzaam maar zeker alleen komt te staan in de wereld.

Dat was twintig jaar geleden. Wie van de huidige Europese denkers en historici houdt zich bezig met deze ongemakkelijke realiteit? Met Malaparte in gedachten, ging ik terug naar de wat mij betreft meest indrukwekkende analyse van de hedendaagse Europese geschiedenis: Der europäische Traum (2018) van Aleida Assmann, hoogleraar (emerita) Engels en algemene literatuur aan de universiteit van Konstanz. Assmann schrijft dat we nu het einde van het Westen meemaken. Die bewering is allesbehalve nieuw, maar Assmann gaat verder dan alleen een diagnose. Haar boek is ook een dringende oproep aan het Europa van de Europese integratie tot meer zelfkritiek, door een dieper begrip van de eigen geschiedenis. Want van die geschiedenis blijft, zo stelt Assmann vast, nog steeds te veel essentieels verdoezeld en vergeten.

Dat fundamentele naoorlogse Europese ideaal van vergeten was geen vorm van repressie. Integendeel, volgens Assman werd vergeten opgevat als een vorm van bevrijding. Ze merkt op dat Winston Churchill al in 1946 opriep tot een gemeenschappelijk vergeten, waardoor Duitsland en Italië weer in de armen van de geallieerden konden vallen en zo naar de toekomst konden kijken. Maar dit was niets nieuws in het Europa van oorlog, bloed en bodem. Het was de cruciale formule in de Vrede van Münster van 1648, de geboorteakte van de Europese natiestaten: perpetua oblivio et amnestia, vergeten en vergeven. Natuurlijk nam dit een bijzondere vorm aan in het naoorlogse Duitsland. Na de Stuttgarter Schulderklärung der evangelischen Christenheit Deutschland in de herfst van 1945, en Karl Jaspers' publicatie Die Schuldfrage uit 1946, waarin de Duitse lezers werden geconfronteerd met de misdaden van het naziregime, was de bodem van de Duitse geschiedenis vruchtbaar genoeg om verder te cultiveren volgens de geopolitieke realiteit van de Koude Oorlog, en de christendemocraten van Konrad Adenauer konden er toen naar streven om « waar dat aanvaardbaar lijkt, het verleden achter ons te laten. » Ondertussen deed, zo schrijft Tony Judt, de Italiaanse krant van de nieuwe Christendemocratische Partij « een soortgelijke oproep tot vergetelheid op de dag van Hitlers dood: ‘We hebben de kracht om te vergeten!’, verkondigde het. ‘Vergeet zo snel mogelijk!’ »

Een « on-vergeten » is volgens Assmann harder nodig dan ooit, nu de « Europa-ideologie » – gesymboliseerd door de cirkel met sterren als teken voor eenheid in verscheidenheid – haar geloofwaardigheid in hoog tempo verliest. Veel van de omstandigheden in en buiten het Europa van de Europese integratie vloeken immers met deze ideologie. Dat ligt ook aan onszelf. Het populaire zelfbeeld van « ons Europa » als een baken van rede, vrijheid en democratie is vanuit een minder eurocentrisch perspectief al snel een vals en vuig beeld. En dat zelfbeeld is het historische product van een verwrongen collectief geheugen, gevormd door de inadequate behandeling van geweldstrauma’s.

Voor het doorbreken hiervan is volgens Assmann een cruciale mentale stap nodig: het afzweren van die andere droom, de Amerikaanse. Afstappen van het idee dat Europa zichzelf kan redden door het Amerikaanse voorbeeld te volgen; dat het opruimen van de Europese geschiedenis ook echt voldoende afrekent met de Europese geschiedenis; dat politiek en ideologie eeuwig in toom kunnen worden gehouden door technocratie en beleid; dat de wereld bestaat uit goede actoren en slechte actoren. Het anker van die droom, betoogde Assmann, is losgeraakt, en Europa moet een steviger anker vinden, om vervolgens dieper af te dalen in diezelfde geschiedenis. Dat is niet zomaar gebeurd. Regressietherapie is een vorm van geestelijke gezondheidszorg, zeker, maar het is tegelijk een geseling voor geest en ziel. Ik zou graag willen weten hoe Assmann Malaparte leest, wat zij in de plaats van een Amerikaans Europa wil zien. Of een nieuwe droom een nieuwe nachtmerrie kan worden, en of ze daar bang voor is.

We leven tenslotte in een tijd van Umbruch, omwenteling, die ook in de collectieve psychologie doorwerkt. Daarin wordt een door zwijgen en vergeten verdoofd bewustzijn opnieuw wakker gekust. Het Europa van Malaparte was nooit echt weg, alleen vergeten. En we leven er nog steeds in. Het clearing-house van de Europese geschiedenis kon die geschiedenis niet echt opruimen, want er zit geen einde aan – en in een clearing-house kun je niet leven. Malaparte deed verslag van die eindeloze exercitie – de tranen, de vervreemding en de troost die daar onlosmakelijk mee verbonden zijn – die van Europa toch een thuis maakt. Een thuis voor de eeuwige poging tot – en de eeuwige illusie van – samenleven.

Casa Malaparte

Casa Malaparte, Capri. Foto van EPH-Berlin via Wikimedia commons, CC BY-SA 4.0.

Brigitte Bardot en Michel Piccoli op de trappen van het Casa Malaparte in Le Mépris (1963); door Pat Morin. Foto via Bridgeman Images.

Close
In de Ritz en in de oorlog

Hemingway in de Ritz in Parijs, 1924. Fotograaf onbekend. Van: Papers of Ernest Hemingway. Photograph Collection. John F. Kennedy Presidential Library and Museum, Boston.

Hemingway in 1944. Fotograaf onbekend. Van: Papers of Ernest Hemingway. Photograph Collection. John F. Kennedy Presidential Library and Museum, Boston.

Close
In ballingschap en in de kerk

Pasfoto's van Curzio Malaparte, genomen tijdens zijn ballingschap in Lipari in de vroege jaren 1930. Foto © Archivio GBB via Bridgeman Images.

Curzio Malaparte voor de kerk van Lipari. De trappen inspireerden het ontwerp van Casa Malaparte.

Close

Vertalingen door de auteur. Engelse vertaling: Curzio Malaparte, The Skin (NYRB Classics 2013).

[[[ The phrase « clearinghouse for European history » is inspired by the era’s own vocabulary: « Ecumenical Inquiry on Christian Action in Society », World Council of Churches Study Dept. (Archives of the WCC, Geneva), 14 October 1949, as cited in Clemens van den Berg, « European Believers: Ecumenical Networks and Their Blueprints as Drivers of European Integration, 1933-1954 » (PhD-thesis Utrecht University, 2022). ]]]

Historical Archives of the European Union, Florence, Jean Monnet American Sources, 106-114, David Bruce Diaries.

Burton Hersh, geciteerd in Nelson D. Lankford, 1996, The Last American Aristocrat: The Biography of Ambassador David K.E. Bruce (Boston: Little, Brown and Company), p. 42-3

[[ In Das Reich der Mütter live the primal forms, of which reality is a reflection, both the dark and the brilliant.]]]

Curzio Malaparte, Diary of a foreigner in Paris (Eredi Curzio Malaparte/NYRB Classics, 1947/2020), Sept. 18, 1947.

Geciteerd in Tony Judt, Post-War: A History of Europe since 1945 (Pimlico, 2007), p. 61.